Archive for the ‘De denker en de dromer’ Category

Het feest

8 april 2012

‘Ik word er altijd een beetje verliefd van, van avonden zoals deze.’ De Dromer staat tegen een kast geleund en eet een zak chips leeg. Zojuist heeft hij ook bladerdeeghapjes gehad. Hapjes waarvan hij de herkomst niet helemaal kon herleiden. Hij denkt iets met olijven.
Hij kijkt naar de mensen.
‘Ik ken hier niemand,’ zegt de Denker.
‘Nee,’ zegt de Dromer, ‘ik ook niet. En het maakt me gelukkig.’
‘Wat maakt je gelukkig?’ vraagt de Denker.
‘Het zijn mensen aan wie ik kan zien dat het goede mensen zijn.’
De Denker kijkt om zich heen. ‘Ook al ken je ze niet?’
‘Ook al ken ik ze niet.’
‘Oh.’ De Denker kijkt om zich heen. Hij weet niet waar de Dromer dat aan kan zien.
‘Ik denk dat ik ze morgen als ik wakker word, allemaal een beetje zal missen,’ zegt de Dromer.
De Denker neemt een chipje. ‘Allemaal?’
‘Allemaal. De mensen die er zijn en de mensen die ik mis.’

De Dromer en de mier

15 maart 2012

‘Ik denk dat ik een Toon Tellegenboek ben.’ De Dromer zit in de zon op het terras. Hij heeft net nieuwe schoenen gekocht, gewoon, omdat de lente komt.
‘Je bent ook een Toon Tellegenboek’, zegt de Denker, die naast hem zit.
‘Echt?’
‘Ja.’
‘Waarom dan?’ De Dromer krijgt er een glittertje van in z’n ogen.
‘Nou, om wie je bent.’
‘Het hele dierenbos bij elkaar, bedoel je? Van mier tot eekhoorn?’
‘Van mier tot eekhoorn tot alle onhebbelijkheden van de olifant.’
‘Maar ook de fijne dingen.’
‘Zeker.’
‘En de rotdingen?’
‘Een beetje.’ De Denker kijkt hem aan. Hij vindt het fijn, zo met de Dromer in de zon. De Dromer die zich een Toon Tellegenboek voelt.
De Dromer kijkt naar zijn nieuwe schoenen. Mooi, zijn ze.
‘Zeg,’ zegt de Dromer,
‘…’
‘zal je me nooit vergeten?’
‘Nooit.’
‘Mis je me weleens, zelfs als je me ziet?’
De Denker houdt zich stil.
De Dromer denkt aan het bos.
‘Ik mis ik je elke dag, zelfs als ik je zie.’
‘Goh,’ zegt de Dromer.
Zwijgend genieten ze nog een uurtje van de zon.

De Denker en het zonnetje in zijn hart

14 februari 2012

‘En?’
‘Wat?’ De Denker kijkt op.
‘Heb je iets gestuurd?’ De Dromer kijkt hem handenwrijvend aan.
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
De Denker schudt zijn hoofd. ‘Omdat ik bang ben.’
De Dromer knikt. ‘Voor de regen?’
‘Ja’, zegt de Denker, ‘voor de regen.’
De Dromer knikt nog een keer en kijkt dan op. ‘Voor de regen of voor je eer?’
‘Dat ook.’ De Denker glimlacht bedroefd. ‘Maar vooral voor de regen en nu ben ik sip.’
‘Misschien komt ze wel naar jou toe’, moedigt de Dromer het lot wat aan, ‘en gebeurt er een zonnetje in je hart.’
‘Een zonnetje in mijn hart.’ De Denker glimlacht.

De Dromer ziet het weer

29 januari 2012

‘En nu zie ik het wéér.’ De letters verschijnen langzaam op het papier, de pen weet de weg, de inkt droogt op.
De Dromer gaat rechtop zitten en kijkt naar de woorden. Daar staan ze, hij ziet ze bij herhaling, onder elkaar en met regelmaat. Hij glimlacht. Met zijn elleboog steunt hij op tafel en hij legt zijn kin in zijn hand. Vergeleken met een paar jaar geleden is er een enkel kraaienpootje bij zijn oog verschenen. Een pootje van wijsheid.
‘En nu zie ik het wéér’, schrijft hij nog een keer.
‘Wat zie je?’ vraagt de Denker op de achtergrond.
Hij glimlacht. Hij tekent een bloemetje op de rand van het papier.

Van de nok en de zolder

20 januari 2012

‘Ik weet zeker dat ik het de vierde keer kan. Alleen die eerste drie keer, daar struikel ik over.’ Het is avond en de Denker staat op het dak. Beneden staat de Dromer hem op te wachten.
‘Wat?!’ roept de Dromer naar hem vanaf de grond.
‘Ik weet zeker dat ik het de vierde keer kan, alleen die eerste drie keer daar struikel ik over!’
‘Stuikel je over!?’ roept de Dromer hem van beneden toe.
‘Nee! Dat ik het kan!’ De Denker zucht. ‘Alleen,…’ Hij kijkt naar de pannen en naar zijn schoenen. Straks zet hij een stap over de rand naar de grond. Zijn voeten worden groter en groter.

Tachtig

28 december 2011

‘Ik heb vannacht een wereldoorlog meegemaakt en ik sta op het punt van overlijden.’ De Denker slaat de deur achter zich dicht en gaat op een stoel zitten. Zijn wallen legt hij voor zich op de keukentafel.
‘Wauw’, zegt de Dromer. ‘Ik dacht altijd dat ik degene met de teksten was. En hoe was het?’
‘Wat?’
‘Nou, je oorlog.’ De Dromer zet thee. Hier moet hij maar eens goed voor gaan zitten, er liggen vast nog wel ergens stroopwafels in de kast.
De Denker zucht. Hij legt zijn hoofd op zijn armen. ‘Het is een wonderlijke. Het is er een van tachtig jaar.’
De Dromer knikt. ‘Zo,’ mijmert hij. Zijn ogen dromen naar de lucht. ‘Tachtig jaar dat is geen bijzaak.’