Archive for the ‘Riekster op reis’ Category

Ten zuiden van de grens

9 november 2011

Ik heb het boek in de haast gekocht, omdat ik iets moest hebben voor in de trein en het feit dat het moest, maakte de aankoop stressvol. Een boek dus, voor in de trein die mij naar Berlijn zou brengen, een ritje van zes uur met weinig inspirerend uitzicht, langs Almelo en Hannover enzo.
Daar wil ik trouwens wel iets over zeggen, want ligt het aan mij of is het altijd grauw in Almelo en Hannover enzo? Maargoed.
Normaal gesproken breek ik in die zes uur treinen mijn nek over het nadenken over oude liefdes een oude liefde, waardoor ik de afgelopen jaren nogal eens verzwolgen in gemis en heimwee op de plaats van bestemming aankwam. Dit keer besloot ik het anders te doen en was ik vastberaden om me die zes troosteloze uren –en vijf daaropvolgende Berlijnbriljante dagen- bezig te houden met Berlijn zélf en het boek dat mij van de loze hoofdbrekende uren af moest leiden.
Een boek dus.
Nu koop ik veel boeken hoor, u moet niet denken dat ik nooit wat lees. Meestal weet ik precies wat ik wil hebben en dan koop ik het, of leen ik het, of soms krijg ik het gewoon voor mijn neus geschoven door iemand die weet wat ik mooi vind. Maar als ik Op Reis ga, dan wordt het ineens anders. Dan moet het ineens een bewezen prachtig boek zijn, dat niet te zwaar is, maar –heel belangrijk – wel dik genoeg om me de reizende tijd te vermaken. Het zou namelijk niet voor het eerst zijn dat ik mezelf op reis zit te kwellen met een activiteit als ‘vooruitvervelen’, uit angst dat als ik ‘nu’ ga lezen, dat ik dan het boek te snel uit heb waardoor ik me uiteindelijk én kapot verveelt heb én in een depressie ben beland én ook nog eens bij thuiskomst het boek maar half heb gelezen.
Met deze missie –boek, prachtig en dik genoeg- toog ik op koopzondag naar de boekenwinkel, waar plan A Bonita Avenu van Buwalda en plan B Alleen in Berlijn van Fallada al snel in de prullenbak belandden omdat ze met hun ik-weet-niet-hoeveel-honderden-bladzijden veel, véél, niet te tillen dik waren (zijn).
Plan C was met mijn handen in mijn zakken voor de boekenkasten staan kijken en iets anders kiezen.
Bagger. Stress.
Terwijl ik me stond te bedenken dat ik het niet wist, viel mijn oog op Norwegian Wood van Haruki Murakami, het groen-paarse boek dat ik zo geweldig vond dat ik het ongeveer een half jaar lang op alle verjaardagen cadeau deed. Ahaa. Murakami, die moest het worden. Verrast door deze snelle doch onverwacht voor de hand liggende uitkomst pakte ik snel de hele rits titels, koos het verhaal dat het meest over liefde en heimwee ging en rekende het dubieus Christelijke bedrag van 17,40 af. Zo. Binnen.
Nu zit ik in de trein, en zie ik wat ik heb gekocht.
Dit is het laatste boek dat mijn oude liefde me ooit nog leende en ik ongelezen in een boze bui aan haar zus heb teruggegeven.
Dus alsnog.

Blazen en waaien (nu mét liedje)

4 juli 2011

Van de campingmeneer mochten we het kacheltje wel even lenen.
En ook wel wat hout.
In het krat in de auto vond ik lucifers, karton
en een blokje om de boel mee aan te maken.
Ik verzamelde alles en toen ik het had hield ik me alleen nog maar bezig met het vuur:
Blazen, stapeltje maken, niet meteen te groot, blazen,
jeeee het brandt.
*3 Minuten praten.*
Blazen, stapeltje maken, niet te groot, blazen,
jeeee het brandt weer.
Steeds een beetje groter.

Het werkt.
In de koude nachtlucht naast het bos,
bij de tent
nippend van een glas waar eerder al sinaasappelsap
en thee in zat.
Ik snap het wel, van dat kamperen.
Ik snapte het toen ook al.
Weet ik,
terwijl ik in het vuurtje staar.

(Ik had het vannacht om vier uur nog snel weggehaald. Maar eigenlijk hoort dit liedje er gewoon bij.)

Riekster en een persoonlijke noot

9 november 2010

Het leven scheurt vooruit en terwijl ik er met piepende banden achteraan probeer te scheuren, spartelt er een eendje in de vijver. Terwijl ik het stuur probeer recht te houden, kijk ik achterom. Ik wil zien wat er gebeurt. Spartelt of verzuipt daar nou een eendje in de vijver? Het is een gele en hij beweegt, maar in een flits zou je ook kunnen denken dat hij van plastic is.
Maar dat is-ie niet. Of heb ik het niet goed gezien? Ik kijk nog eens in de spiegel maar ik kan het niet goed zien.

Als het eendje inderdaad echt is, en het ligt te spartelen én ik wil het redden, dan moet ik remmen. Dan moet ik terugschakelen naar een lagere versnelling, nog harder remmen en tot stilstand komen. Vervolgens moet ik de hele boel in zijn achteruit zetten, en dan rijden. Achteruit rijden.
Als ik dat dan heb gedaan en vervolgens door de voorruit kijk, is het leven inmiddels achter meerdere bochten, bomen, wegen en grasveldjes met bloemetjes verdwenen. Want zo gaat het toch? En dan is die eend nog niet eens gered. Want ik ben nog niet eens uitgestapt en ik heb nog niet in de modder gestaan om dat beest aan zijn gele vleugeltjes op te tillen en rillend in de binnenzak van mijn jas te stoppen. Waar hij het hopelijk warm krijgt. Hij heeft dan vast een pootje gebroken. En dat pootje kan ik misschien wel maken.

En dan zul je straks zien dat dat beest gewoon van plastic is.

Terwijl ik er over nadenk, scheur ik door, achter de belofte van het leven aan. Een leven waarin ik graag naar grasveldjes met bloemetjes kijk, naar mooie ogen dwaal en verdrink in eerlijke verhalen en waar ik me probeer te onttrekken aan gele eendjes die me een loer proberen te draaien. Eendjes die van plastic zijn. Eendjes die zich half dood houden, maar woei, als je één vleugeltje aanraakt, dan blijken ze springlevend te zijn. Rotzakjes-eendjes, zeg maar.
Toch wil ik dat echte gele eendje met het gebroken pootje ook niet zomaar dood laten gaan.

Riekster, RIEKSTER-deze-site, heeft iets met zo’n eendje te maken.
Ik weet niet wat het is met deze look, maar iets klopt er niet. Maar ik weet dat het niet is wat ik zoek. Wat ik wel zoek, dat weet ik ook niet. Nou ja, ik weet het wel, maar ik weet het pas als ik het zie. En ik weet dat u ook over uw schouder naar die oude Riekstersite met die bruine achtergrond en die witte vlakjes en die groene letters en daarboven die bloemetjes terugblikt. Die site waar het uitlijnen altijd een ramp was en daardoor haar charme had.
Tegelijkertijd weet ik ook – gebroken pootje of niet- dat ik niet in de achteruit moet. Ik wil blijven rijden. Ik kan ook hiér schrijven. En daaraan wennen is mij al een beetje gelukt. Want in de basis klopt dit, ik voel het. Maar er ligt een strak plan voor het ontwerpen van een lay-out waarin Riekster écht RIEKSTER is.

In de tussentijd,
blijf ik hier wel even wonen.
Op deze blog staat rechtsboven op de kast
een groen fotolijstje over reizen.
Goede reis is nu hier,
Riekster wil geen honderdtwintigduizend kilometer oost
en ook geen 300 kilometer naar het noorden.
Dat hoeft ook niet, want deze blog komt uit de ziel.
Dat zit ‘m vooral in de woorden.

Enkele stappen, 300 kilometer noord en honderdtwintigduizend kilometer oost

2 november 2010

Ik ben nooit in de veronderstelling geweest dat je je ook maar één kilometer van je plek hoeft te verplaatsen om te zien, te ‘ontdekken’, ja laten we zelfs maar zeggen vinden wie je bent. Je hoeft er geen kilometer voor te reizen, laat staan een pokke-eind naar -bijvoorbeeld- India.
Met schurft in je okselvlechtjes en hangende broeken in de trein op speurtocht. Het echte leven ontdekken als je héél ver, zo vér mogelijk weg bent. Het liefst in je eentje, al worstelend in de krochten van het eigen zijn die nog door niemand zijn gezien. De energie, alles wat er in de lucht hangt, opzuigen, het is fascinerend. Het is fasci…. Het is meer dan energie, het is meer dan de ziel. Och, het is zoveel meer. Het is…. J.e.Z.e.L.f. T-e-g-e-n-k-o-m-e-n.
Bij de meeste mensen die ik het heb zien doen resulteerde het in grootheidswaanzin en een moordend Beter Weten. Mensen die beter weten wat goed is voor jou, omdat ze in India zijn geweest.
Als je niet oppast zetten ze je nog eigenhandig op het vliegtuig, want je leven is plotseling niet meer compleet zonder India.
*Brr.Ril.*

Waar ik wel in geloof, is in tegen je eigen buitenmuur aanlopen alsof hij er nooit heeft gestaan.
Baf.
Klap op je snoet en bult op je voorhoofd op het moment dat je erachter komt dat de waarheid je recht in je gezicht kijkt. Op twee centimeter van je neus. Terwijl de dag van gisteren nog in je hoofd nagalmt en die dag daarvoor in je hart. Een paar stappen opzij en gisteren lag daar je teddybeer nog. Een groene. Toen was alles nog normaal en nu knal je met je kop tegen de muur van je eigen huis.

Een paar stappen opzij dan, maar de beer ligt er niet meer en daar staat alleen nog de muur. Een huissleutel ligt in je handen. Boeink. Elke stap die je zet gaat verdomme alleen maar richting vandaag.
Gisteren in je hoofd.
Eergisteren.
Rot op met je India.
Maar een paar stappen
een paar stappen maar.
Opzij.
Teddy.
Eén stapje dan.
Een kleintje.
Graag.

Nu en door elkaar

12 september 2010

Het was in Berlijn
en ik werd er om mijn oren geslagen.
Happen verleden die met rechte rug in het heden staan,
been naast been, voet naast voet
en door elkaar.
De brokken en de stukken,
het gekletter en het geschreeuw,
dat wat weg is leeft.
Er lijkt op de muren geschreven
dat je elke meter vol mag tekenen of verplaatsen,
in pogingen om te weten wat iedereen al weet,
te zeggen wat er al jaren staat
en blijft.
Nog een keer.
Te zeggen wat iedereen al weet,
in Berlijn.
Het gebeurt
hier en daar en overal en door elkaar,
nog meer en nog een keer.
Zoveel
dat het zichzelf niet kan meten.

——
Vooruitemaar…

Riekster neemt haar Appeltje mee naar Oost-Duitsland

26 augustus 2010

Vanaf het moment dat ik in Nijmegen op de trein stap, ben ik op weg naar een concentratiekamp. Ik heb weinig bij me, maar de tas is toch zwaar omdat er een laptop in zit waarvan ik denk dat ik die wel kan gebruiken. Onderweg of ter plaatse, maar vooral aan het einde van de dag. Op m’n kamer.
Ik ben immers onderweg naar een concentratiekamp, en zo vertel ik dat ook aan de man die mij van het treinstation komt ophalen; ‘Ich habe meine laptop mitgenommen, für die abenden. Guck. Ich denke das ist sehr heftig, ein concentratiekampf.’
‘HO!’ sagt der Man die mir von Bahnhof hat abgeholt. Hij steekt zijn vinger op. ‘Het is geen concentratiekamp, het is een Memorial!’
Ow ow, ja ja, denk ik. Oké. Voormalig, oud, ex, concentratiekamp dan. Het woord ‘memorial’ gebruik ik niet, want dan heb ik het gevoel alsof ik de waarheid aan het verzwijgen ben. En hij dus ook. Wat raar is, want deze man doet al vijftien jaar zijn best om iedereen bewust te maken van alles wat er is gebeurd in de Tweede Wereldoorlog. En ik schuif hem even in de eerste minuut in zijn schoenen dat hij de geschiedenis ontkent. En ik spreek niet eens Duits. En dat in de nabijheid van een concentratiekamp. Oeh.

In het kamp aangekomen durf ik het bijna niet te zeggen, maar moet ik enorm naar de wc. De man zucht vriendelijk. De wc is om de hoek, naast de plek waar je cappuccino kunt krijgen. Lekker. Maar eerst de wc. Voor de spiegel zie ik dat het shirt met lange mouwen dat ik aan heb, eigenlijk niet zo mooi op het shirt met korte mouwen valt. Ik trek het wat rechter maar het blijft een beetje vreemd bobbelen en kreuken dus ik laat het maar voor wat het is. Want daar mag ik me niet druk over maken, in een concentratiekamp. Ook cappuccino mag ik niet drinken van mezelf, niet voordat ik heb gezien hoe het hier is, want het zal straks best heftig zijn, verwacht ik. ‘Dan ga je dán maar cappuccino drinken, Riekster’, spreek ik mezelf toe. ‘Als je straks van emoties overloopt.’

Ik plas en enkele minuten later lopen we koffieloos door de poort waarop Jedem das Seine staat. Ieder zijn Ding. Ieder zijn ding, maar wel op die manier dat ermee bedoeld wordt dat iedereen krijgt wat-ie verdient.
Achter het prikkeldraad loop ik via de ovens naar de haken waaraan Joden, homo’s, Sinti en Roma werden opgehangen. ‘Do you believe in ghost’s?’ vraag ik mijn gids terwijl we op de binnenplaats staan te kijken naar de plek waar ooit de lijken werden opgestapeld. ‘No’ antwoordt hij. Dat vind ik fijn voor hem, want ik word er daar nogal ongemakkelijk van. In het concentratiekamp. Ik denk aan The Boy in the Striped Pyjamas , het boek dat ik ooit in een ruk uitlas. Ik loop.
In het concentratiekamp. Het voelt bizar maar als de man mij vertelt dat er daar ruim 50.000 mensen zijn doodgegaan, moet ik denken aan Lowlands. Iedereen van Lowlands dus, zo ongeveer. Luguber, maar ik denk het, en het is waar.

En nu zit ik op mijn hotelkamer en ik heb het gevoel dat mijn tas naar as ruikt.
Maar dat zal wel niet.
Voor de zekerheid laat ik ‘m toch maar even op de grond bij de kast staan. Ik kijk een aflevering op Uitzending Gemist en ik typ een stukje op mijn Appeltje. Beneden in de Meeting Room zitten twaalf nonnen te vergaderen. Morgenochtend staat er weer eentje met mijn ontbijtje klaar. Lekker, broodje en koffie en yoghurt met suiker en cornflakes.
Ik kan wel zeggen dat het niet niks is.
Tijd om veilig en ongeschonden naar huis te gaan.