Dans me

‘En jij dan?’

‘Ik? Ik denk dat ik plots, op onnatuurlijke wijze om het leven kom.’ De Dromer stopt met wandelen en kijkt over de reling, een boot vaart onder de brug door.

‘Onnatuurlijk. Hoe onnatuurlijk dan? Op welke wijze?’

‘Nou via een een ongeluk, of een windhoos of een ware orkaan. Of toevallig een keer op reis, dat ik uiteindelijk toch een keer in de verkeerde taxi stap. Zoiets.’ De Dromer hangt over een spijl. De enorme boot vaart nog steeds onder de brug door. Het is een joekel en de lijnen lijken scheef te gaan. Hij wordt er duizelig van. ‘Weet je dat lopen in Vlaanderen rennen is, en dat wandelen lopen is?’

De Denker zucht. ‘Waar komt dit nou toch ineens vandaan.’ De wind waait in zijn gezicht. Zijn gezicht is nat, het miezert een beetje. Hij kijkt naar links, waar de Dromer staat.

‘Oh, gewoon. Dat hoorde ik ergens. Hey, weet je wat ik zie?’

‘Wat zie je?’ Het waait.

‘Er staat een matroos op het dek.’

‘Waar.’

‘Daar.’ De Dromer wijst.

‘Ja.
Ik zie ‘m. Een matroos.’

‘Mooi,’ zegt de Dromer. ‘Mooi, matrozen zijn zo wijs als het water.’

De Denker zucht. ‘De kapiteinen van later. Kom, we gaan terug.’ Hij pakt de Dromer bij zijn arm. ‘Is naar huis goed?’

‘Naar huis is goed.’

Geef een reactie

Jouw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *