Draak

Ik had er zelf een punt achter gezet, ooit, en ik dacht bijna nooit meer aan haar. Toch stond ik op het station in Den Bosch te trillen op mijn benen.
Het ging zo:
Mijn vrienden zouden mij oppikken op het plein bij de uitgang en de roltrappen naar beneden.
Maar onder het mom van ‘een gokje wagen’ was ik op een andere plek gaan staan. Op een hoek van de straat, een stuk verwijderd van de Draak. Op de hoek waarvan ik dacht dat ze er langs zouden komen – mijn vrienden met de auto. Ik zou dan voor de auto springen en ‘hier ben ik al’ zwaaien, terwijl ze niet verwachtten dat ik daar zou staan. Leuk, leek me dat, mijn vrienden verrassen. Maar zover kwam het dus niet.

Terwijl ik stond te wachten en op mijn telefoon las dat ze waren verdwaald, liep een man voor mij bijna onder een bus. Hij had zijn auto voor mijn neus geparkeerd, stapte uit, keek niet, en bezorgde de buschauffeur bijna een hartstilstand.
Hij had het zelf niet in de gaten.
Maar de twee vrouwen die op hetzelfde tactische hoekje naast me stonden, wel. Eén van de vrouwen keek me aan: ‘Ja he, deze man is net aan de dood ontstapt en hij heeft het zelf niet in de gaten.’ ‘Maar wij wel.’ Lachten we naar elkaar. ‘Sukkel.’
Ze had een zwarte jas aan. Net als ik. ‘Hoi’ zei ze er met haar ogen nog even achteraan. ‘Hoi.’
Ik zou-niet-kunnen-vertellen-of-ze-bruin-of-groen-waren. Maar het was een oogopslag om in te verdrinken en te verdwalen.
Ik kende die ogen.
Ik kende die ogen.

Ik zag haar weer alsof het zomer was.
In de regen in Den Bosch mij een knikje gaf.
Zoals ze lang geleden één keer eerder had gedaan.
Hier, op deze straat.
Maar ze was het zéker niet.
Ik weet daarom ook niet waarom ik van die weke benen had.

Geef een reactie

Jouw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *