Straat en hand

‘Het escaleert helemaal uit de hand.’ De vrouw sleurt het kind aan zijn linkerarm over de koude straat. De man naast haar grinnikt.
‘Daar hoef je niet om te lachen.’ Nijdig kijkt ze hem aan.
‘Nee, daar lach ik niet….’ Met een schuin oog kijkt hij naar mij. Maar ho, ik sta alleen maar blauwbekkend buiten voor een curiosazaakje trots te wezen op die koperen kandelaar met het engelenjongetje die ik net heb gekocht. Zestien euro, best zwaar, koud. Ik ben blij dat ik eindelijk de kitsch heb gekocht die mijn huis hard nodig had.

‘Nou dan.’ De vrouw sleurt in hoog tempo door.

Die man en dat kind zijn echt zielig, met haar.

Vriend komt naar buiten. Hij heeft zes lp’s gekocht.
Als we terug naar het station lopen, komen we per ongeluk door een straat waar ik iemand ken, maar waarvan het niet de bedoeling is dat ik die tegenkom.
Hee, ik wist niet dat die straat hier was.
In mijn geheugen graaf ik naar het huisnummer. Was het negentig? Of zevenenvijftig. Of iets met honderd erin? Het was in ieder geval een wit huis. Wit.
We lopen een speciaal blokje om. Om het huis te zoeken welteverstaan.
Pionieren. (Stiekem. Woehoe.)

Uit de hand escaleren.
(Helemaal.)

Geef een reactie

Jouw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *