De Dromer en de mier

‘Ik denk dat ik een Toon Tellegenboek ben.’ De Dromer zit in de zon op het terras. Hij heeft net nieuwe schoenen gekocht, gewoon, omdat de lente komt.
‘Je bent ook een Toon Tellegenboek’, zegt de Denker, die naast hem zit.
‘Echt?’
‘Ja.’
‘Waarom dan?’ De Dromer krijgt er een glittertje van in z’n ogen.
‘Nou, om wie je bent.’
‘Het hele dierenbos bij elkaar, bedoel je? Van mier tot eekhoorn?’
‘Van mier tot eekhoorn tot alle onhebbelijkheden van de olifant.’
‘Maar ook de fijne dingen.’
‘Zeker.’
‘En de rotdingen?’
‘Een beetje.’ De Denker kijkt hem aan. Hij vindt het fijn, zo met de Dromer in de zon. De Dromer die zich een Toon Tellegenboek voelt.
De Dromer kijkt naar zijn nieuwe schoenen. Mooi, zijn ze.
‘Zeg,’ zegt de Dromer,
‘…’
‘zal je me nooit vergeten?’
‘Nooit.’
‘Mis je me weleens, zelfs als je me ziet?’
De Denker houdt zich stil.
De Dromer denkt aan het bos.
‘Ik mis ik je elke dag, zelfs als ik je zie.’
‘Goh,’ zegt de Dromer.
Zwijgend genieten ze nog een uurtje van de zon.

De binnen- en de buitenkant

Mijn moeder zit tegenover me aan tafel en schuift een cd naar mij toe. ‘Kijk’, zegt ze terwijl ze naar nummer vier wijst, ‘bij dit nummer denk ik altijd aan jou. Overnemen?’
Ik pak het hoesje, kijk, grinnik en antwoord mijn moeder dat ik deze cd al heb. ‘Maar waarom denk je dan aan mij?’
‘Och,’ zegt ze, ‘omdat ik het je zo gun.’
Ik glimlach. Dat vind ik lief.
Dan kijkt ze op haar telefoon. ‘Zullen we zo maar eens gaan?’
Ik knik. We zijn vijf uur te vroeg en we hoeven maar 6 kilometer te rijden, maar we gaan.
In de auto mijmer ik wat. Ik heb bij het luisteren naar Anouk nog nooit aan mijn moeder gedacht. Misschien dat het daarom wel zo prettig is om met haar naar het concert te gaan. Het concert waarbij toch wat precaire momentjes voorbij gaan komen vrees ik, vooral bij podium drie – zo heb ik gehoord.
Ik tik mezelf op mijn vingers. Ik heb geprobeerd niets over de volgorde te weten te komen, maar dat is niet gelukt en nu zit ik me er stiekem druk om te maken.

Binnen heb ik geen bereik. Dat maakt de avond alleen van mij.
We eten wat, we hangen wat, ik zwaai naar een bekende en dan gaat het dak eraf. Ze blaast ons weg met een stem die mijn ziel zowel het leven als de dood in jaagt en ze lult de mooiste teksten aan elkaar met platte grappen.
Twee dagen later hoor ik het nog, die grappen. Twee jaar later nog de stem. En tien en later weet ik nog dat het is zoals het wel vaker gaat; iets met je ziel en dat het aan de binnenkant anders is dan hoe het lijkt aan de buitenkant.

Pacht

Het was een nieuwe dag en in mijn hoofd liet ik een ballonnetje op. Een ballonnetje met gedachten en zekerheden die ik niet hard kon maken maar waarvan ik wel wist dat het waarheid was, als toekomst die is vastgelegd.
Ergens in het ballonnetje zat een hoek. Dat was de uitgang. Of de ingang, zo je wilt. En in die hoek lag een vermoeden te wachten tot de knoop zich niet langer verzette en hij met een hoog piepje kon ontsnappen.
Verfrissend, leek me dat.

Gips

‘Als je nu je mond niet houdt dan gips ik je in,’ zegt hij.
‘Ik praat omdat jij niet luistert,’ zegt ze terug.
‘Ha, ik luister wel, maar je zegt elke keer hetzelfde.’
Ze zucht. ‘Je wuift mijn woorden weg. Alsof het niet waar is, wat ik zeg.’
‘Welnee.’
‘Kijk, nu doe je het weer.’
‘Je moet niet zoveel waarde hechten aan je woorden.’


‘Dat komt doordat je ‘t eng vindt, wat ik zeg.’

Highway Nepal

We rijden hem twee keer, de highway die Nepal met India verbindt en waarover tegemoetkomend verkeer ons rakelings passeert. Links rots, rechts de rivier en straks in de verte de besneeuwde bergen hoog onder de zon. Straks, als ook de krappe kronkelende weg rustiger wordt en de jeep uit de maat over de gatenweg naar de plek bonkt waar de school moet komen.
‘Ik geloof erin dat alles zijn weg vindt,’ zegt de Tibetaan voorin. De Tibetaan die zich al jaren voor niets en een portie discriminatie een slag in de rondte werkt.
Ik glimlach. En ik schaam me. Alles vindt zijn weg.
Wij hebben alleen ons paspoort en blauwe ogen laten zien en toen waren er de volgende dag ineens slaapzakken en kussens en muren zodat die kids straks iets hebben om tussen te slapen.
Hij hoeft niets te zeggen. Voorin, met niets, maar waardig.
Wij hoeven het niet te vragen.